Geschiedenis Shogi

De  Geschiedenis van Shogi

door Peter Blommers

Shogi stamt, net als alle andere traditionele schaakspelen van de wereld, af van het Indiase oer-schaakspel Chaturanga (chatur = 4, anga = legeronderdeel: infanterie, cavalerie, strijdwagens en olifanten).

De precieze route waarlangs Shogi van India naar Japan is gekomen is onduidelijk, maar er is een duidelijke link met Thais schaken (Makruk), waarbij de pionnen óók op de derde rij staan, er een stuk is dat net zo beweegt als de Zilveren generaal in Shogi, dat bovendien net als bij Shogi op het derde veld van de hoek op de onderste rij staat, de Pionnen promoveren op de derde rij van achter, en het bord niet diagonaals is opgedeeld in twee kleuren velden. Wat niet zo gek is, want dat laatste is alleen bij Europees schaak zo.

De Japanse spellenhistoricus Koichi Masukawa meent dat de handelsroute over zee het spel van Zuid-Oost Azië naar Japan heeft gebracht. Opvallend is dat Shogi en Makruk beiden op de velden van het bord worden gespeeld, dit in tegenstelling tot het Chinese Schaak (Xiangqi) en het Koreaanse schaak (Janggi), waarbij de stukken op de kruispunten van de lijnen staan. Wat wèl is overgenomen van Chinees en Koreaans schaak is het gegeven dat de stukken plat op het bord liggen en dat met een Chinees karakter de naam van het stuk aan de bovenkant geschreven staat. Zowel Korea als Japan schreven aanvankelijk uitsluitend met Chinese karakters. Pas later gingen de schrijfwijzen uit elkaar lopen, ook al omdat Japans en Koreaans structureel zeer sterk van Chinees als taal verschillen.

Hoe en wanneer het bord van 8×8 naar 9×9 is gegaan is onbekend, maar voor de hand ligt dat het stuk naast de koning, zowel in ons moderne westerse schaak als in het oude Chaturanga een enkel stuk, gewoon verdubbeld is, iets wat ook in Chinees en Koreaans schaak is gebeurd. De chinezen trokken het 8×8 bord in de lengte uit elkaar tot 8×9 maar gingen op de kruispunten spelen zodat ze uiteindelijk een bord van 9×10 punten hadden, waarbij de Koreanen ook nog eens de lijnen door de rivier heen dóórtrokken.

Opvallend is dat de route die schaken vanuit China naar het westen is gegaan heeft geleid tot één uniform internationaal spel, terwijl de landen in Oost-Azië allemaal hun eigen schaakspel en ook hun eigen schrift hebben. Men neemt aan dat dat komt omdat men daar overal een eigen nationale signatuur in de cultuur wilde hebben die uiterlijk van de buren afweek (innerlijk waren ze allemaal boeddhist). Zo zijn de schaakstukken in China platte ronde schijven (waardoor het ook wel voor een soort damspel wordt aangezien door mensen die de regels niet kennen), in Korea platte achthoekige schijven, en in Japan langwerpige platte stukken met vijf hoeken.

De oudste Shogi stukken zijn gevonden in een put van een Boeddhistische tempel uit de negende eeuw. Die kunnen er natuurlijk ook later ingevallen zijn, maar goed, we geven de Japanners hun culturele trots. De oudste vermelding van Shogi op schrift is in een dagboekaantekening van een edelman uit 1020. Dat is op het hoogtepunt van de Heian Periode, rond de tijd dat de oudste psychologische roman van de wereld literatuur, de Genji Monogatari (The Tale of Genji) van de hofdame Murasaki Shikibu geschreven werd. Een tijd dus van zeer verfijnde hofcultuur. Beschrijvingen van de regels en de namen van de stukken komen pas veel later.

Er is veel geëxperimenteerd met de structuur van Shogi. Als snel, in de twaalfde eeuw, kwam er een 13×13 variant Dai Shogi (Groot Shogi) in een dagboekvermelding voor, waarbij alleen de extra stukken werden vermeld. Met moeite heeft men uit die tekst het spel gereconstrueerd, maar het is terecht ten onder gegaan. We noemen dit spel nu Heian Dai Shogi, dit in tegenstelling tot het gewone Dai Shogi op 15×15, dat ergens tussen de twaalfde en de zestiende eeuw ontstaan is, vlak voor de uitvinding van de drops (het weer inzetten van geslagen stukken).

Chu Shogi (Middle Shogi) op 12×12 is in de veertiende eeuw ontstaan, en is een reductie van het 15×15 Dai Shogi door weglating van acht, betrekkelijk zwakke, stukken. Het is dus aannemelijk dat het 15×15 Dai Shogi ook toen al bestond, want het is oinlogisch on uiets ‘middeelgroot’ te nomen zonder dat je iets ‘groot’ noemt, maar Dai Shogi op 15×15 is pas in de tweede helft van de zestiende eeuw beschreven.

Er kwamen ook groter-dan-groot varianten:

Dai Dai Shogi, op 17×17 velden. Een asymmetrische spel, zeer geliefd bij westerse Shogi variant spelers.

Maka Dai Dai Shogi, op 19×19 velden, weer bijna geheel symmetrisch. Het woord ‘maka’ is een verbastering van Sanskrit ‘maha’ wat óók weer ‘groot’ betekent, dus hebben we hier Groot-groot-groot Shogi.

Tai Shogi, op 25×25 (en ’tai’ betekent alwéér ‘groot’) heeft één compacte massa stukken zonder gaten in de beginstelling.

Taikyoku Shogi, op 36×36 was tot voor kort slechts in beginopstelling bekend, maar tegenwoordig is er, een enigszins verdachte, set spelregels bijgekomen. De auteurs van het spelregelboek komen uit een Japans groepje liefhebbers van ‘schaakspelen van de wereld’, die ook al een Cambodjaans schaken uit hun hoge hoed getoverd hebben dat voorheen niet bestond (op 9×9, op delijnen gespeeld) dus dat spel kan eigen beter maar een beetje vergeten worden tenzij je een grote lege zolder hebt (de mijne is vol) waar je weken achter elkaar door kunt spelen aan het spel. Het woord ‘kyoku’ betekent ‘extreem’ en Extreem Groot Shogi is een terechte aanduiding voor dit monsterspel.

In de Genroku Periode (1688-1704), onderdeel van de Edo Periode (rond 1600-1868; de beginjaren verschillen met de bron, maar in 1600 was de slag bij Sekigahara, waarmee de Tokugawa Periode, de andere naam voor het tijdperk, militair begon), en een periode van bloeiende cultuur na een eeuw vrede, zagen weer twee nieuwe Shogi varianten het licht:
Wa Shogi, op 11×11 velden, met alle stukken enkel (geen spiegeling op de onderste rij links/rechts). Mogelijk met drops en heel spéélbaar ook, met drops. Het is in de tachtiger jaren in Utrecht gespeeld en vooral het eindspel was altijd heel spannend (‘smoke out the King from its lair’). Het woord ‘wa’ betekent ‘harmonie’, maar is ook een oude aanduiding voor Japan.

Tenjiku Shogi, op 16×16 velden, met een superstuk de ‘Fire Demon’ dat alle stukken waar het naast komt te staan wegbrandt, en met stukken die volgens ingewikkelde prioriteitsregels over andere stukken héén kunnen vliegen (een regel die mogelijk is afgekeken van het stuk ‘kanon’ bij Chinees Schaak). Er zijn problemen met dit spel in dat, ondanks zijn grootte, de partijen doorgaans maar zeer kort van duur zijn, juist dóór de verwoestende werking van de Fire Demon. Het woord ’tenjiku’, letterlijk ‘hemels bamboe’, was toentertijd een aanduiding voor India. Waaròm het zo heette is totaal onbekend.

Rond 1800 komt een kleinere variant van Shogi, absoluut zeker met drops, in de wereld: Tori Shogi (’tori’ = ‘vogel’ en alle stukken hebben de namen van vogels) op 7×7. Officieel uitgevonden door Meijin Soei, maar in werkelijkheid door een leerling van hem. Het is een alleraardigst spelletje, met een totaal andere structuur dan Shogi zelf, wat het weer heel goed speelbaar maakt op dit relatief kleine formaat. Ook dit spel is in de Utrechtse club, midden jaren ’80, met veel enthousiasme gespeeld.

In de twintigste eeuw zien nog een drie-personen Shogi en een vier-personen Shogi het licht, niet echt interessant (schaken is bij uitstek een twee-personen spel), en komt er een hausse aan mini-Shogi’s en fantasiespellen met speciale spelregels. Sinds jaar en dag speelt men in Japan ook allerlei ander spelletjes met een Shogi set: Hasami Shog (thema ‘inklemmen’, Tobi Shogi (thema ‘springen over’, Mawari Shogi (thema ‘rond de rand van het bord het bord rennen’), al dan niet ook met Go stenen.

Hilarisch is Tsui-ta-Shogi, “Screen Shogi’ de Shogi variant van Kriegspiel: de twee combattanten zien elkaars stukken niet en spelen (op twee borden met een scherm ertussen) dus half blind. Een referee kijkt of een zet legaal is en of er stuk geslagen wordt. Schrijft hij de partij bovendien ook nog op dan levert naspelen gierende lachpartijen op. Waar de vijandelijke koning op het bord staat wordt op beide borden met een extra koning aangegeven: elke spelers ziet dus op zijn eigenbord zijn eigen stukken plus de vijandelijke koning. De referee overhandigt over het scherm heen de geslagen stenen aan de andere speler, al dan niet tot diens grote verrassing. Gebruik echt een scherm en laat niet de spelers met de rug naar elkaar zitten om spieken te voorkomen, omdat de referee zich dan geheid vergist, zoals ik helaas zelf als referee heb gemerkt: je verpest dan de lol van het spel.

Hebben de grote Shogi varianten, die geen van alle, op misschien Wa na, met drops gespeeld worden, echt bestaan? Niemand die het weet. Er is, behalve van Chu Shogi, nooit één stuk archeologisch van gevonden. Alle informatie erover staat in oude manuscripten, die bovendien zelf onvolledig en elkaar tegensprekend (vooral Wa en Tenjiku) zijn. Er is wel een lijst ‘verkochte Chu, Dai, Dai Dai, Maka dai Dai en Tai spellen’ uit het eind van de zestiende eeuw, maar hoe authentiek die is is eveneens onbekend. De sterkste Amerikaans Shogi-speler Larry Kaufman 5-dan (ook grootmeester in gewoon schaken) zei in 1977 tegen me: “Games that died in their country of origin: it makes me suspicious”. Gelijk had hij. Alleen Chu Shogi is altijd levend gebleven door de eeuwen heen, hoewel altijd zeer marginaal gespeeld, en nooit in een prof circuit zoals Shogi zelf. Het is aannemelijk dat al deze spellen, hoe goed als schaakspellen ook, de concurrentieslag met Shogi zelf, die met drops dus, verloren hebben.

De geschiedenis moet ongeveer gegaan zijn als volgt: gewoon Shogi op 9×9 zonder drops (de drops werden pas rond 1570 uitgevonden) werd te tam gevonden en men ging het spel uitvergroten op het interessanter te maken. Maar daardoor duurde het spel meteen ook langer. Pas met de uitvinding van de drops werd het kleine spel op 9×9, wat niet te lang duurde door het relatief kleine aantal stukken, ineens heel interessant als competitiespel en het concurreerde letterlijk al zijn kindertjes (meestal grote kinderen) weg. hetzelfde gebeurde in Utrecht: naast gewoon Shogi speelden we Tori, Wa en Chu, en, hoe goed ze ook waren als spel, ze zijn alledie verdrongen door gewoon Shogi. Al dertig jaar kan ik geen tegenstander vinden voor een van die Shogi varianten (en ik heb ze allemaal).

Waardoor ontstonden de drops? Duidelijk uit onvrede over de structuur van het spel tot dan toe, zoals ook bij westers schaken het spel pas goed op gang kwam na de introductie van de Loper en de Dame, die beide zwakkere stukken vervingen (1470). Maar wat was de inspiratie ervoor? Eén clue meent men te vinden in het gegeven dat in de woelige periode vóór Shogun Tokugawa Ieyasu een eind maakte aan alle interne strijd in Japan gevangengenomen soldaten gewoon voor hun gevangen nemer gingen vechten (waarom zou je ze doodmaken als ze nog nuttig voor je kunnen zijn?). Maar het kan natuurlijk evengoed als een grapje geboren zijn waarbij een speler een broodnodig stuk voor de grap even inzette in het spel. “Die houden we erin” is dan kennelijk gedacht. In ieder geval is Shogi nooit met kleuren op de stukken gespeeld, dus het spel léénde er zich van nature wèl voor, voor dat ‘grapje’.

De Shogun besloot Go en Shogi te sponsoren en hij liet de organisatie van de competitie bij beide spellen over aan Honinbo Sansa, de sterkste speler in beide spellen. Sansa wist echter dat zijn beste Shogi leerling Ohashi Sokei (familienaam eerst, in Japanse stijl) sterker was dan hij, dus hij gaf de Meijin titel (letterlijk:’beroemde man’) aan Sokei. Al gauw kwamen er splitsingen doordat leerlingen van Sokei nieuwe ‘huizen” gingen stichten, en zo waren er al voreg in de Edo Periode drie belangrijke Shogi ‘huizen’, te weten: Ohashi, Ito en Ohashi sub-branch, plus nog een drietal kleinere ‘huizen’.

Er waren in die tijd alleen maar dan-graden, professionele dan-graden, wel te verstaan. De dan-graden liepen van 1 tot en met 7. De sterkste graad (zowel bij Go als bij Shogi) was dus 7-dan. Een 7-dan werd ‘jozu’ genoemd (skillful player). De allersterkste speler werd Meijin, maar omdat dat de allerhoogste eer was die een speler te beurt kon vallen, en bovendien een titel voor het leven was (er kon maar één Meijin tegelijk zijn) werd daar hard om gevochten. Elk huis overlegde met de hoofden van de andere huizen wie van hun spelers Meijin potentie hadden (meestal jonge, zeer talentvolle spelers) en die kandidaat-Meijins, equivalent van 8-dan, speelden dan tegen elkaar, na de dood van de laatste Meijin, om wie de volgende Meijin zou zijn. Meijin was dus equivalent aan 9-dan, maar er was er dus altijd maar één van.

In 1853 breken de Amerikanen, die genoeg hadden van het van de buitenwereld afgesloten zijn van Japan (op Deshima na, dan, waar wij Hollanders zaten op een kunstmatig eiland in de baai van Nagasaki) de havens van Japan open, en in 1868 valt het Shogunaat. En met de sponsoring van de Shogun valt ook de sponsoring van de Shogu weg en breken er voor de dan brodeloze profspelers barre tijden aan. Ze geven wel les aan rijke amateurs, maar de arena voor competitief spel, toch dat waar het om gaat in Shogi, ligt nagenoeg plat. Pas in 1910 komen de nationale kranten op, die elk hun eigen toernooi gaan sponsoren. Vele noviteiten doen hun intrede, omdat men de krant wil halen. De Anaguma (beer in het hol) doet zo zijn intrede. Bij Go is dit de periode van de Shin Fuseki (revolutionaire nieuwe openingszetten; ‘shin’ = ‘nieuw’) met dezelfde achtergrond. Eind dertiger jaren wordt de Mejinel in ere hersteld, maar het is nu geen titel voor het leven meer, maar een titel waar elk jaar om wordt gespeeld. De voorronden van het Meijin toernooi bepalen de graden van de spelers. Lange tijd is dit toernooi het belangrijkste wat er is, maar sinds begin tachtiger jaren is er het Ryu-O toernooi (‘Drakenkoning’) met het hoogste prijzengeld en een voorronden systeem waarbij eerst alle spelers van dezelfde graad tegen elkaar spelen, en dat de winnaars daarvan in een opgaande ladder tegen elkaar, tot er een uitdager is van de ‘regerende’ (zoals dat in schaaktermen heet) Ryu-O. Er zijn zeven zogenaamde ’title matches’, toernooien met voorronden en aan het eind een match over 5 of 7 partijen tussen een uitdager die uit die voorrondes komt en de ‘regerende’ titel-houder. De bedenktijden lopen dan op tot 9 uur per persoon per partij in de twee top toernooien(in zulke gevallen worden de partijen afgebroken met een verzegelde zet, tot de volgende dag. De andere toernooien hebben kortere bedenktijden (5 en 6 uur per speler per partij). In de voorronden zijn de bedenktijden nog veel korter (3 uur per speler per partij, bijvoorbeeld). De hoogste prof graad was nog steeds 9-dan, maar van die laatste graad konden er nu méér spelers dan één zijn. De zeven title matches zijn: Ryu-O, Meijin, Kisei (‘spel heilige’), Osho (‘koning generaal’), Kio (‘Shogi koning’), Oi (‘koning status”) en Oza (’troon’), niet bijster originele namen, dus.

Intussen werd ook de amateur Shogi wereld georganiseerd. De negen dan graden van de profs werden gekopieerd in negen kyu-graden voor de amateurs, maar onderscheid moet er zijn dus bij de amateurs liep de schaal van 9-kyu naar 1-kyu, wat dus de sterkste amateurgraad was. Al gauw bleek dat die schaal veel te kort was, gekoppeld als hij was, net bij Go, aan het handicap systeem, en dus breidde men het uit aan de onderkant tot 15-kyu en aan de bovenkant met amateur dan-graden, waarvan de hoogste 4-dan was. Er zijn wel 5-dans en 6-dans maar dat zijn de winnaars van de top amateur titels. Wie de nationale amateur Meijin titel wint wordt 6-dan (amateur). Wie een prefecturaal Meijin toernooi wint wordt 5-dan. Doe je dat tweemaal dan word je óók 6-dan. Er is een 7-dan amateur, en dat is de winnaar van een toenooi, wat een paar decennia terug gehouden is, waarin alle toen nog levende amateur-Meijins tegen elkaar speelden, om een soort Lifetime amateur Meijin title te maken. Ongetwijfeld doen ze het wéér als die 7-dan overleden is.

De grote zwakte van de Japanse graden is eigenlijk dat het geen graadmeters van sterktes zijn. Je kunt namelijk niet degraderen, en dus betekent een Japanse Shogi graad niets meer dan een ‘ooit behaalde sterkte’, meer een diploma dan een graad. Westerse Elo-graden zijn veel betere sterkte indicatoren, en die zijn terecht in het westen als maatgevend ingevoerd.

Er zit een psychologische kant aan het verhaal en dat kunt u lezen onder het hoofdje ‘De psychologie van Shogi’.